Architectuur, 1951 - 1953


Uit de Tweede Wereldoorlog waren enkele kostbare lessen getrokken: een klein en slecht geoefend leger en politieke neutraliteit pasten niet in de nieuwe realiteit van de Koude Oorlog. Het parate leger werd drastisch uitgebreid. Om dit grotere leger te huisvesten waren meer en vooral grotere kazernes nodig.

Begin jaren '50 zou er een nieuwe generatie kazernes voor de dan sterk groeiende landmacht gebouwd worden op lokaties dicht bij oefenterreinen. Er werden vooral grote kazernes gebouwd met veel ruimte voor parkeerplaatsen en garages. De kazernes waren groot genoeg om een brigade, in vredestijd zo’n 2500 tot 3000 man, te huisvesten.
Er waren twee redenen waarom besloten werd tot deze grootte. De eerste was dat een kazerne voor 3000 man nog juist overzien kon worden door één commandant. De tweede reden was dat er al een volledig door het Centraal Bouwbureau der Genie uitgewerkt systeem klaar lag, voor een keuken/eetzaal volgens het cafetariasysteem voor 3000 man en een volledig gerealiseerd ontwerp voor een kantine voor dezelfde sterkte.

Er was haast met de bouw, de Koude Oorlog was in alle hevigheid los gebarsten. Op 15 juni 1951 werd de bouwopdracht voor legeringsruimte voor 15.000 man gegeven. Al op 17 maart 1952 moest de legeringsruimte voor 12.000 man, of wel  vier kazernes, gerealiseerd zijn en voor de winter van 1952 de rest. Normaal zou voor de helft van het bouwvolume vier jaar staan, nu moest het inclusief winter in zeven maanden tijd. De opdracht tot ontwerp en realisatie ging naar het Centraal Bouwbureau der Genie, onder leiding van kolonel-ingenieur J.C. Stumphius.

 
Legeringsgebouwen  

Net zoals vlak voor de Tweede Wereldoorlog bij de kazernes voor de grensbataljons, werd er een standaardontwerp gemaakt. Luitenant-kolonel J. H. Hoogendoorn gaf leiding aan het ontwerpproces.
Het paviljoensysteem, dat de kazerne-ontwerpen voor de Tweede Wereldoorlog gedomineerd had, werd niet losgelaten. De legeringsgebouwen liggen naast de appèlplaatsen die weer centraal op het kazerneterrein liggen. Ieder gebouw was geschikt voor de huisvesting van 320 soldaten en 56 onderofficieren bij een normale bezetting.



De vooroorlogse kazernes waren altijd voor een specifieke gebruiker ontworpen, nu was niet meer bekend welke soort troepen er gelegerd zou worden. Aan alle (kazerne-)gebouwen werd daarom een zo groot mogelijke flexibiliteit gegeven.
Functies werden nog verder gescheiden dan voorheen. Er kwam een eetzaal voor soldaten, een korporaalmess, onderofficiersmess en een officiershotel met mess, allemaal in aparte gebouwen. Voor vermaak een kantine en een filmzaal, sportaccomodaties en een kazerneziekenverblijf. Voor instructie een lesgebouw, talloze magazijnen, een overdekte pistoolschietbaan en een brandstofdepot. Het kazernecommando en de eventuele brigadestaf zetelden in een apart bureelgebouw.
Qua legering van manschappen en accommodatie waren deze moderne kazernes een stap vooruit. Opvallend echter was dat er nog steeds gedouchet moest worden in badhuizen. Pas in de jaren '70 zouden er douches in de waslokalen van de legeringsgebouwen aangelegd worden.

De fraaie stijl van de Interbellumkazernes was verleden tijd. Er werd gestreefd naar een sober uiterlijk, waarbij de vormgeving werd vereenvoudigd door de splitsing van functies. Het resultaat is echter niet lelijk en sluit aan bij de vormentaal die voor veel gebouwen uit die tijd toegepast werd: het Nieuwe Bouwen. Dit wordt ook wel breder aangeduid als functionalisme. Kenmerkend voor het Nieuwe Bouwen zijn: platte daken, strak vormgegeven, ritmische gevels en stalen kozijnen, -ramen en -deuren. Meer dan voorheen werden de kazernes ingepast in het landschap.

Vanwege de haast onmogelijk in korte tijd te realiseren bouwopdracht, werd direct na het verstrekken ervan contact gezocht met enkele aannemers. Deze richtten voor de grootschalige bouwwerkzaamheden de combinatie Midden Nederland N.V. op. Hierin werkten een zevental grote aannemers en ingenieurs-bureaus samen. Tevens waren er 80 onderaannemers en 1100 leveranciers bij de bouw betrokken.

 
  Standaard sporthal

Omdat de tijd te kort was voor het Bouwbureau der Genie om alle tekeningen en bestekken zelf te maken, werd veel werk naar de aannemers doorgeschoven. Vanwege de tijdsdruk werd er gekozen voor skeletbouw. In Nunspeet en Steenwijkerwold werd het betonskelet in het werk gestort. Voor Ermelo, Ossendrecht en Schaarsbergen (later aan de bouwopdracht als zesde kazerne toegevoegd) werden prefab betonelementen gebruikt en staalskeletbouw voor
't Harde.

Er werd zoveel mogelijk fabrieksmatig gewerkt zodat op de bouwterreinen minder arbeidskrachten nodig waren. Het kostte enige moeite in verband met de krappe arbeidsmarkt de benodigde 8000 bouwvakkers te vinden. De kazernes zouden binnen een half jaar moeten worden gebouwd, maar dat lukte slechts deels. De nadruk in de beginfasen van de bouw lag op de legeringsgebouwen en eetzalen. Nog niet geheel afgebouwde kazernes werden zoveel als mogelijk in gebruik genomen en in een lager tempo afgebouwd. De in voorjaar 1952 in gebruik genomen Legerplaats Nunspeet was pas voltooid in 1953.

Hoewel deze grote kazernes toen het passende en moderne antwoord waren op het gebrek aan legerplaatsen, zijn ze anno 2021 niet ongeschonden aan de reorganisatierondes van de landmacht ontkomen. Nunspeet is geheel afgebroken, evenals de veel kleinere maar in dezelfde stijl gebouwde Pontonnierskazerne in Keizersveer. Een groot deel van de Tonnetkazerne in ’t Harde is gesloopt en van nieuwe gebouwen voorzien. Havelte kent nog slechts twee legeringsgebouwen uit 1951. In Ermelo waren zes van de acht legeringsgebouwen gesloopt in 2020, ook andere gebouwen zijn verwijderd. Ossendrecht bestaat nog maar is gedeeltelijk verkocht en grotendeels ongebruikt en afgesloten, wachtend op een nieuwe bestemming, waarschijnlijk sloop. Alleen Schaarsbergen is nog redelijk origineel maar de acht legeringsgebouwen zijn al jaren kandidaat om plaats te maken voor andere bebouwing. Onder de grootscheepse renovaties van kazernes die Defensie eind 2020 aankondigde, valt ook Schaarsbergen. Daarmee blijven er op de kazernes uit deze bouwstroom slechts enkele gebouwen over, tot ook deze vanwege andere inzichten of gebreken gesloopt zullen worden.