Kazernes waren voor hun bewoners vaak overbevolkte en ongezonde plaatsen met hoge ziekte- en sterftecijfers. Tijdens de 19e eeuw werd dit erkend en werden pogingen ondernomen om met nieuwe kazernetypes de legeringsomstandigheden te verbeteren.
De periode rond 1870 is van groot belang voor de ontwikkeling van kazernes. Kazernes werden voorheen ten gevolge van de Vestingwet binnen de stadsmuren gebouwd en de weinige ruimte daar leidde tot veelal compacte kazernes. Het vierkante type van twee bouwlagen met zolder en een omsloten binnenplaats is zo'n kazerne. Legeringsomstandigheden waren hier slecht door de geringe toetreding van licht en lucht en de vaak grote hoeveelheden soldaten die hier verbleven. Dat gold ook voor de kazernes met een U-vormige plattegrond, de oudere lineaire kazernes en de kazernes die ontstaan waren uit bebouwing als pakhuizen, arsenalen en kerken.
Kazernes waren individuele ontwerpen en werden tot die tijd betaald door de gemeenten, die zoveel mogelijk bespaarden op bouw en onderhoud. Vanaf 1870 zou het rijk deze zaken zelf ter hand nemen en dit zou leiden tot standaardisatie. Van belang was ook de nieuwe Vestingwet van 1874 die de steden toestond uit te breiden buiten hun stadsmuren en omwallingen. Kazernes kregen van toen af beduidend meer ruimte en de compacte kazernes zoals van het vierkante type werden niet meer gebouwd.
|
|
Lineair hoofdgebouw JWF-kazerne
te Ede |
Vanuit Frankrijk werd het type 1874, ook aan-geduid als type du genie, hier te lande geïntroduceerd. Dit type bestond uit een lineair hoofdgebouw van meer dan 100 meter lang van drie bouwlagen met langskap. In Nederland werd een klein aantal kazernes van dit type gebouwd. Dit type zou zich doorontwikkelen met de uitbreiding van vier achtervleugels. De hoofdbouwmassa was ondiep met een langsgang aan de achtergevel en telde twee bouwlagen. De achtervleugels waren meestal een bouwlaag hoog met een langskap en bedoeld voor legering. De ruimte tussen de binnenste vleugels kende een overkapping ten bate van exercitie. Hierdoor nam de toetreding van licht en lucht in de binnenste achtervleugels af. De vier vleugels, de overkapping en de aanbouwen voor privaten zorgden ervoor dat de langsgang maar spaarzaam daglicht kreeg. Deze lineaire kazerne met achtervleugels was nog steeds een multifunctioneel gebouw waarin de meeste activiteiten van het onderdeel, dat bataljonsgrootte had, plaatsvonden.
|
|
Chaletstijl op de H-vormige A. Koolkazerne |
|
Twintig jaar lang zouden er in Nederland vooral kazernes van dit type worden gebouwd. Vlak nadat in Ede in 1906 de laatste in Nederland gebouwde lineaire kazerne met achtervleugels opgeleverd werd, ging op het terrein er naast de bouw van twee kazernes met H-vormige platte-grond van start. Nog steeds kazernes voor massalegering maar al aanmerkelijk luchtiger vormgegeven.
Door sommigen beschouwd als de overgang naar het paviljoensysteem dat definitief het einde van massalegering in nieuwbouw zou zijn.
Het paviljoensysteem is van 1910 tot op heden het dominante systeem voor de vormgeving van kazerneplattegronden. Het kenmerkt zich door de scheiding van functies zoals legering, kantine, eetzaal, bureaus, wachtgebouw et cetera in verschillende los van elkaar staande gebouwen, gegroepeerd als paviljoens rond een centraal exercitieterrein. In de jaren 1911 tot en met 1913 werden er in hoog tempo zeven kazernes die opgezet waren volgens dit systeem opgeleverd.
Was er al een vorm van standaardisatie met de introductie van de lineaire kazerne, met de bouw van de eerste kazernes volgens het paviljoensysteem werd min of meer een standaard legeringsgebouw geïntroduceerd. Kazernes die in de periode vlak na de bouw van de Kromhout verrezen, zoals de Frederik Hendrikkazerne in Venlo en de Jan van Nassaukazerne in Harderwijk, kennen qua opzet en uiterlijk sterk gelijkende legeringsgebouwen. Deze hebben meerdere bouwlagen met een langskap in het middendeel, en dwarskappen op de uiteinden.
Voor soldaten verbeterden de legeringsomstandigheden met de bouw van deze nieuwe kazernes, hoewel niet alle verbeteringen gelijktijdig ingevoerd werden. Tegen zijn zin moest de voor de bouw van de Utrechtse Kromhoutkazerne verantwoordelijke genist instemmen met gasverlichting, terwijl hij elektrische verlichting en centrale verwarming had willen hebben vanwege gezondheidsredenen. De elektrische verlichting werd op de Kromhoutkazerne in 1917 gerealiseerd, de centrale verwarming zou nog even duren. Die was wel aanwezig op de in 1913 opgeleverde Jan van Nassaukazerne in Harderwijk.
Bouwstijlen
Tot de introductie van de lineaire kazernes met achtervleugels was in kazernebouw een sobere neo-classisistische bouwstijl de meest voorkomende. Een fronton boven de hoofdingang kon altijd en pilasters soms worden aangetroffen bij kazernes uit die tijd.
Met de introductie van de lineaire kazerne, al dan niet met achtervleugels, kwam ook de voor overheidsgebouwen populaire neo-renaissancestijl in zwang voor militaire gebouwen. Kenmerken van deze stijl zijn: het gebruik van baksteen, geleed door horizontale banden in natuursteen of pleisterwerk, het gebruik van aanzet- en sluitstenen in ontlastingsbogen boven de vensters. Ook kunnen decoraties worden toegepast zoals gekleurde tegeltjes of siermetselwerk. Aanvankelijk was de neo-renaissance stijl vrij uitbundig, zoals de Chassékazerne met zijn torentjes laat zien. Aan het einde van de 19e eeuw, begin 20e eeuw versoberde deze stijl zich steeds verder. Ook populair was het mengen van stijlen wat aangeduid wordt met eclecticisme. Een voorbeeld hiervan is de Koning Willem III kazerne te Nieuwersluis die een mengeling is van neo-classicisme en neo-rennaissance.
De twee H-vormige kazernes in Ede werden uitgevoerd in chaletstijl. Een stijl die maar heel kort in zwang was en die een afgeleide is van de Zwitserse chaletstijl. In deze stijl zijn in Nederland de kenmerken van de neo-renaissancestijl terug te vinden, aangevuld met kenmerken als overstekende dakvlakken met daar tussen een sierspant, vaak voorzien van uitgesneden of uitgezaagde decoratieve randen.
|
|
|
Overgangsarchitectuur |
De bouwstijl van de eerste kazernes volgens het paviljoensysteem heeft nog de kenmerken van de neo-renaissance stijl, hoewel vaak versoberd. Soms waren maar enkele gebouwen op een kazerne in deze stijl uitgevoerd. De overige gebouwen zijn qua stijl vaak moeilijk te duiden. Opvallend bij de tijdens de Eerste Wereldoorlog gebouwde Isabellakazerne in Den Bosch is, dat de vorm van de legeringsgebouwen gelijk is aan die van hetzelfde gebouwtype elders, maar iedere versiering verdwenen is. Deze uitgeklede stijl kan als overgangsarchitectuur beschreven worden. Dit is een term die bij gebrek aan beter gebruikt wordt. De term overgangsarchitectuur wordt wel gebruikt voor veel bouwwerken die kort na het begin van de twintigste eeuw zijn ontstaan en die een overgang vormen van de neostijlen naar een meer moderne, niet of nauwelijks aan historische stijlelementen gebonden architectuur.
Vergeleken met de utilitaire eind 20e eeuwse kazernebouw, zijn de kazernes uit de hier beschreven periode rijk van vormgeving. Echter niet alle kazernegebouwen kregen dezelfde aandacht van de ontwerper. Gebouwen als magazijnen en stallen zijn minder representatief dan het kazernehoofdgebouw of wachtgebouw, en werden dan ook soberder uitgevoerd.
|